” Ik zou het toch wel op prijs stellen als u die schroevendraaier alstublieft misschien even weg zou kunnen leggen.”
De cursist kijkt me vriendelijk aan. Hij heeft zich keurig aan me voorgesteld en gevraagd wat ik met de schroevendraaier bij het hek doe. Vervolgens kon ik uitgebreid vertellen over de 5G-stralen, hoe deze samenkomen in het hek en mijn nobele missie om de mensheid ervan te verlossen.
Het contact is gelegd. Ik voel me gehoord en vind de cursist een prettig persoon, aan wie ik graag mijn verhaal vertel. Maar die schroevendraaier wegleggen? Nee joh, die missie is daar veel te belangrijk voor en de tijd dringt. De stralen móeten weg. En daar moet ík voor zorgen.
Als de cursist daarop aangeeft zich niet veilig te voelen als ik zo met die schroevendraaier loop te zwaaien, weet hij me daarmee te raken. Dat is helemaal niet mijn bedoeling. Omstandig leg ik uit dat ik hem en zijn vrouwelijke collega niets zal doen en doe een grote stap achteruit.
De twee wisselen kort een blik met elkaar uit. Ik zie ze denken. Ik zie ze peinzen. Hoe krijgen we die schroevendraaier nou uit de handen van die man? Als het lawaai van een bladblazer klinkt, maken ze dankbaar gebruik van dit lawaai om me te overtuigen.
Inderdaad, we kunnen elkaar op deze afstand niet meer verstaan. En ik wil dolgraag mijn verhaal vertellen. Ein-de-lijk zijn er twee mensen die naar me willen luisteren! Ik leg het stuk gereedschap dus dichtbij het hek op de grond en ga enthousiast verder met het uiteenzetten van mijn theorieën.
De erop volgende vraag of ik medicijnen slik, kan ik minder waarderen. Die blauwe rotpillen heb ik vanochtend nog ingenomen, mopper ik hardop. Weer is er een blik van verstandhouding tussen de twee. Een van hen geeft aan dat ze even gaan overleggen.
Ik roep vrolijk dat ik dat prima vind en zelf dan nog even verder ga, om vervolgens hun wijd opengesperde ogen en het ‘nee, wacht’ te negeren en de schroevendraaier weer op te pakken. Ik tik lustig op het hek om de stralen erin te lokaliseren.
De mannelijke cursist komt nu pal voor me staan. De wenkbrauwen licht gefronst, het gezicht strak, de blik recht op mijn ogen gericht. ,,Meneer, ik wil dat u nú die schroevendraaier dáár (wijst naar een plek) neerlegt!”
Een stilte valt. Ik wacht nog even of hij met een argument of een andere uitweiding komt, om er dan op in te gaan. Maar niets daarvan. De cursist houdt zijn mond en blijft me strak aankijken. Er valt niet met hem te sollen. Ik accepteer zijn duidelijkheid, ook omdat hij al contact met me had gelegd.